donderdag 22 maart 2018

When love was king van Gregory Porter

Gisteravond, 21 maart, begin van de lente, was ik met mijn lief naar Gregory Porter in Carré. Ik ga niet vaak naar concerten omdat ik niet zo van de grote groepen mensen ben. En áls ik naar een concert ga dan zet ik me lijfelijk vaak een soort van schrap. Gisteravond hoefde dat niet en kon ik het binnen laten komen. En ik werd echt omver geblazen door dit lied. De tranen liepen me over de wangen. Prachtig!



When Love Was King
Once was a kingdom, far far away.
Love was the rule of the day.
Nothing more nothing less
Than to give your friend your best.
There's much more story that I could tell
To make the hardest hearts swell.
This is the story when love was king.
When love was king, do you remember?
When love was king, when love was king
I remember when love was king
He ruled the land, with his fist unfurled
With open arms for the world
Of hungry children, first he'd think
To pull their lives from the brink
When love was king
He rescued souls lost in the sea
In drifting vessel he would hear their plea
When love was king
He threw a line before they'd sink
And gave the thirsty ones a drink
He told the meek that they should try
To use the sword to smite the lie
That being king is for the weak
When love was king
I pray the lord these words we seek
When love was king
He showed respect for every man
Regardless of their skin or clan
Beside him stood his mighty queen
and equal force wise and keen
He lifted up the underneath
And all his wealth he did bequeath
To those who toiled with out a gain
SO they would remember his reign
So seek someplace to call your own
Right next to this mighty shinning throne
When love was king
When love was king
Songwriters: Gregory Porter
Songteksten voor When Love Was King © Universal Music Publishing Group

maandag 19 maart 2018

Het evangelie van Starik


Het evangelie van Starik
Ik moet mijn zoon nog zeggen
dat hij moet leren op zichzelf
te staan, ik moet hem uitleggen
je komt alleen, je gaat alleen
en onderweg zijn vele wegen
maar die gaan nergens heen.
Twaalf is hij. En grijnst verlegen.

F. Starik (1958-2018)
uit: Songloed (2007)

donderdag 15 maart 2018

Wat koffie, zwanen, Wibe Veenbaas en René Gude met elkaar te maken hebben

Trynke Minzinga Zijlstra Veenstra
Wat ben ik toch een gezegend mens dat ik met enige regelmaat mij mag laven aan de wijsheid van mensen als Wibe Veenbaas. Afgelopen weekend 'Jouw verhaal als bron' had ik meerdere verdiepende inzichten, dingen die ik eigenlijk cognitief al wist maar die ik nu ineens ook werkelijk begreep, een ervaren begrijpen. Woorden als buigen, geven en aannemen, dienen en schuld en onschuld krijgen nu werkelijk betekenis voor me. Als ik aanneem wat zich heeft voorgedaan in mijn leven, werkelijk aanneem dan kan ik buigen voor het leven, buigen voor mijn verleden waar mijn verhaal ligt, als bron. En als ik werkelijk aanneem pas dan kan ik werkelijk dienend in het leven staan.
Want ik begrijp nu dat mijn huidige vorm van geven, waarin ik bijna wel zeker weet dat ik daar niet alleen in sta, mij ook vaak het gevoel van controle geeft, waarmee ik in de onschuld sta. Bouke de Boer van het NTI-NLP zei vaak: durf in de schuld te staan. Maar nu pas begrijp ik wat hij bedoelde. En misschien zijn de woorden zo achter elkaar gezet nog steeds niet heel helder maar bij mij van binnen voelt het wel helder. Wat een geluk!


En voorheen zou ik het gevoel hebben tekort te schieten, dat ik zo dom ben dat ik het nu pas begrijp, maar ook dat heb ik nu niet. Ik kan ook heel goed voelen met wat Wibe bedoelt dat we leerlingen zijn van het leven. Daarom kan ik ook in mijn nieuwsbrief schrijven dat jij en ik heling los kunnen laten omdat jij en ik al heel zijn. En hoe prachtig is het dan dat Jan Bommerez 10 juni weer een workshop komt geven over Die kunst van het loslaten. Het leven moet voorwaarts geleefd maar achterwaarts begrepen (Kierkegaard).

En Wibe zegt: 'de ontmoeting als leerlandschap'. Vanuit werkelijke interesse. Met het hart open. René Gude, wát heb ik veel van die man geleerd, zei het volgende tegen Theo Maassen tijdens de '24 uur met': "Het woord interesse is opgebouwd uit de twee latijnse woorden ‘inter’ (tussen) en ‘esse’ (zijn). Gude tegen Maassen: “jij bent een zijnder, ik ben een zijnder, en inter-esse betekent: dat wat er tussen ons is. Wij zijn daar samen in geïnteresseerd, het gaat ons samen aan. We moeten er allebei aan meedoen, en zodra één van ons tweeën zich daaruit terugtrekt is het weg. Als wij echt zijn is er tussen ons ook iets, en dat is nu net iets waar we het meeste belang aan hechten”.
Zo jammer dat ik René Gude niet meer uit kan nodigen naar LOFT!

Maar ik kan jou vrijdag 23 maart om half tien bij PostPlaza. wel uitnodigen voor zo'n ontmoeting, als leerlandschap vanuit werkelijke interesse en het hart open. Met een heerlijk bakje koffie erbij! Een inademing van de ziel: Inspirare. Mail mij wel even als je wilt komen!
Het geluid van de vleugels van de zwaan staat in het hindoeïsme voor het in- en uitademen van de heilige levensadem. En bij de indianen brengt de zwaan tijden van transformatie en veranderende staat van bewustzijn.

dinsdag 13 maart 2018

Ken je mij van Trijntje Oosterhuis

Tijdens de tweedaagse 'Jouw verhaal als bron' met Wibe Veenbaas haalde hij een aantal keren dit lied van Trijntje Oosterhuis aan. De tekst is geschreven door haar vader Huub Oosterhuis. En hij had zich laten inspireren door Psalm 139. 

Het bijzondere is dat toen mijn moeder, twee jaar geleden, zo ziek was, zij ons, haar kinderen, vroeg of we na wilden denken over haar begrafenis. Over wat voor ons troostend zou kunnen zijn. Ik wilde toen graag 'Ken je mij' van Trijntje Oosterhuis gespeeld hebben. Zo prachtig. Samen hebben we daar nog naar kunnen luisteren doordat ze hier ruimte voor had en gaf. 


Wat nu zo frappant is, is dat mijn vader vanmorgen de friese bijbel erbij pakte, zonder dat ik het over het afgelopen weekend had gehad. En hij mij de suggestie gaf dat ik Psalm 139 bij herhaling zou kunnen lezen. Dus ik heb het uitgeschreven en plak het hieronder neer. Samen met een foto van mijn vader en mij vanochtend bij de koffie. Leren van het leven.

Psalm 139          
Oan ‘e Heare is net te ûntkommen

1             Foar de dirigint. Fan David. In psalm.

O Heare, Jo ha my hifke en Jo kenne my.
2             Jo witte fan myn sitten en oereinkommen.
               Fan fierren al fersteane Jo myn gedachten.
3             Jo bemjitte myn gean en myn lizzen,
               Mei al myn wegen binne Jo bekend.
4             Want der komt my gjin wurd oer de lippen
               Of Jo, Heare, witte der al lang fan.
5             Achter my binne Jo en foar my, rûnom,
               En Jo lizze de hân op my.
6             Dat te witten is my al te wûnder
               En te ferheven; ik kin der net by.
7             Mar wêr moet ik hinne foar jo Geast,
               Wêrhinne flechtsje foar jo eagen?
8             Klim ik nei de himel op, Jo binne dêr.
               Jou ik my del yn it deaderyk, dêr binne Jo ek.
9             Nim ik de wjokken fan é moarntiid
               En stryk ik del by de fierste see,
10          ek dêr sil jo hân my liede
               En jo rjochterhân my fêst hâlde.
11          Al tink ik, dat de tsjusternis myn tekken is
               En al brûk ik de nacht as myn dei,
12          foar Jo is it tsjuster gjin tsjuster
               En de nacht like ljocht as de dei.
13          Jo hawwe ommers myn nieren foarme,
               My weve yn myn memmeskurte.
14          Ik loovje Jo dat ik sa bjusterbaarlik makke bin
               Wûnderbaarlik binne Jo wurken,
               Ik wit it tige skoan.
15          Myn lichem wie Jo net ferburgen,
               Doe’t ik yn it ferhoalene makke bin
               As keunstich weefwurk yn ‘e djipten fan ‘e ierde.
16          Jo eagen hienen my al sjoen,
               doe’t ik noch yn ‘e memmeskurte lei.
               Ja de dagen dat myn lichem foarme waard
               Stienen allegear al yn jo boek beskreaun,
               Doe’t der noch net ien fan bestie.
17          Mar foar my – hoe swier binne jo gedachten te fetsjen,
               Hoe machtich, o God, binne se yn tal.
18          Woe ik se besomje, dan binne se mear as it sân.
               En kaam ik op ‘e ein, dan bliuw ik noch mei Jo dwaande.
19          O God, deadzje dochs de sûnders
               En lit de moardsuchtigen by my wei gean,
20          dy’t dûbelhertich tsjin Jo sprekke
               En har waanwiis tsjin Jo ferheffe.
21          Soe ik gjin hate hawwe yn jo hater, Heare?
               Soe ik net ferachtsje dy’t it tsjin Jo yn ‘e kant sette?
22          Sa folslein is myn haat tsjin har,
               Dat se binne foar altyd myn fijannen.
23          Hifkje my, God, en ken myn hert,
               Bedjipje my en ken myn gedachten.
24          Sjoch, oft ik op in wei-fan-ferdjer bin
               En bring my op de âlde, de ivige wei.


Gesprek met een steen van Wislawa Szymborska




Gesprek met een steen
Wisława Szymborska
Vertaling: Gerard Rasch


Ik klop op de deur van een steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik wil bij jou naar binnen gaan,
overal bij je rondkijken, met jou mijn longen vullen.’

‘Ga weg,’ zegt de steen.
Ik ben hermetisch gesloten.
Zelfs aan stukken geslagen
zullen we hermetisch gesloten blijven.
Zelfs fijngewreven tot zand
zullen we niemand binnenlaten.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik kom uit louter nieuwsgierigheid
die alleen het leven kan bevredigen.
Ik heb me voorgenomen door je paleis te wandelen
en daarna nog blad en waterdruppel te bezoeken.
Ik heb voor die dingen niet veel tijd.
Mijn sterfelijkheid hoort je te ontroeren.’

‘Ik ben van steen,’ zegt de steen,
‘en moet noodzakelijkerwijs mijn ernst bewaren.
Ga hier weg.
Ik heb geen lachspieren.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik heb gehoord datje binnen grote lege zalen hebt,
onbezichtigd en vruchteloos mooi,
verlaten en zonder echo van enige voetstap.
Geef toe datje daar zelf niet veel van weet.’

‘Ja, grote en lege zalen,’ zegt de steen,
er is alleen geen plaats.
Mooi, wellicht, maar dat gaat de smaak van
jouw gebrekkige zintuigen te boven.
Je kunt me leren kennen, maar ervaren nooit.
Mijn hele oppervlak keer ik jou toe,
mijn hele binnenste wend ik van je af.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik zoek in jou geen toevlucht voor altijd.
Ik ben niet ongelukkig.
Ik heb zelf ook een huis.
Mijn wereld is een terugkeer waard.
Ik kom en ga met lege handen.
En als bewijs dat ik hier werkelijk was,
kan ik slechts beschikken over woorden die niemand zal geloven.’

‘Je komt er niet in,’ zegt de steen.
‘Je mist het zintuig van de deelname.
En er is niets wat dat vervangen kan.
Zelfs een tot alziendheid aangescherpte blik
baat je niets zonder het zintuig van de deelname.
Je komt er niet in, hebt er nauwelijks een idee van,
bezit nauwelijks zijn kiem, de verbeelding.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.
Ik kan niet tweeduizend eeuwen wachten
voor ik in jouw huis mag komen.’

‘Als je mij niet gelooft,’ zegt de steen,
‘vraag dan het blad, je zult hetzelfde horen.
Vraag het de waterdruppel, zijn antwoord luidt net zo.
Vraag het tenslotte een haar op je eigen hoofd.
Een lach zwelt in me aan, een reusachtige lach,
maar ik weet niet hoe ik hem moet lachen.’

Ik klop op de deur van de steen.
‘Ik ben het, doe open.’

‘Ik heb geen deur,’ zegt de steen